Eindredactie: Thierry Deleu
Redactie: Eddy Bonte, Hugo Brutin, Georges de Courmayeur, Francis Cromphout, Jenny Dejager, Peter Deleu, Marleen De Smet, Joris Dewolf, Fernand Florizoone, Guy van Hoof, Joris Iven, Paul van Leeuwenkamp, Monika Macken, Ruud Poppelaars, Hannie Rouweler, Inge de Schuyter, Inge Vancauwenberghe, Jan Van Loy, Dirk Vekemans

Stichtingsdatum: 1 februari 2007


"VERBA VOLANT, SCRIPTA MANENT!"

"Niet-gesubsidieerde auteurs" met soms "grote(ere) kwaliteiten" komen in het literair landschap te weinig aan bod of worden er niet aangezien als volwaardige spelers. Daar zij geen of weinig aandacht krijgen van critici, recensenten en andere scribenten, komen zij ook niet in the picture bij de bibliothecarissen. De Overheid sluit deze auteurs systematisch uit van subsidiëring, aanmoediging en werkbeurzen, omdat zij (nog) niet uitgaven (uitgeven) bij een "grote" uitgeverij, als zodanig erkend.

29 maart 2008

Jan Van Herreweghe, "Zot van boeken!"

De hamvraag:
“Wie is ook zot van boeken? Even gek of gekker?”
Een prachtig essay van een boekengek!

1.
Ben ik Zot van boeken? Lijd ik aan boekengekte, zoals Jan Van Herreweghe? Neen of toch niet op de wijze van de Harelbeekse bibliothecaris. Ik hou op een gezonde manier van boeken. Mijn “gezonde liefde” voor boeken maakt van boeken echter geen boeiende, interessante, intrigerende producten. Ik lees boeken, ik schrijf boeken, ik verzin boeken. Van Herreweghe eet boeken, wat schrijf ik: hij verslindt boeken zowel naar inhoud, vorm, als naar waarde, gewicht, fenomeen. Hij “dissecteert” boeken, hij ruikt boeken om de geur te kunnen beschrijven, hij verkracht boeken om het effect van zijn daad te kunnen omschrijven.
Als sleutel voor zijn essay reikt hij ons dan ook een uitspraak van Max Beerbohn aan: “Ik heb nooit goed begrepen waarom men eerste drukken collectioneert. Het zijn de tweede drukken die zo zeldzaam zijn.”

Het essay is een gewijzigde versie en een selectie uit de brieven die André Vandermoere en Van Herreweghe aan elkaar schreven. Uit hun briefwisseling blijkt ontegensprekelijk dat zij een grote voorliefde koesteren voor het fenomeen “boek” en/of het instituut “literatuur”.
Ongezond? Neen. En toch blijkt dat het overgrote deel van de mensen zonder het lezen van een boek hun leven opsouperen. Voor Van Herreweghe is dat een ontstellende gedachte. “Waarom zet ik mij niet in voor het leed van andere mensen?” vraagt hij zich af. En ik vermoed: velen met hem.
Omdat elke mens natuurlijk anders is. Ondanks alles blijf ik het een vreemde gedachte vinden. De literatuur heeft zich in zijn lijf genesteld. Zij heeft zijn leven geconditioneerd.

De man leest 120 à 150 boeken per jaar. Romans, verhalenbundels, gedichtenbundels, toneelstukken, essays en beschouwingen, biografieën van schrijvers en kunstenaars, prentenboeken, jeugdboeken, brievenboeken, kunstcatalogi, boeken over architectuur, informatieve werken over de Eerste en de Tweede Wereldoorlog... hij leest ze allemaal door elkaar en soms tegelijk. Zot van boeken? Knetterzot! Het is een boekverslaving.

2.
In zijn eerste brief heeft Van Herreweghe het over bibliofilie. Over zijn passie voor boeken. En hij vertelt over zijn leesavonturen: over boekverbranding, een brandende bibliotheek, een brandende boekhandel. Hij vertelt en citeert uit: de romans Balzac en het Chinese naaistertje van Dai Sijie, De schaduw van de wind van Carlos Ruiz Zafón en Het boekenparadijs van Pierre Bourgeade.

Onder alle vormen van boekbedreiging die Büch in Boekenpest opsomt, wordt Van Herreweghe getroffen door een aantal fenomenen, zoals de verschimmelde boeken en het verschijnsel van de sadistische koprofagie en urolagnia. Ook de bibliomanie en de bibliofagie benoemt hij als kwalijke fenomenen. Moeilijke, ongewone termen die om uitleg vragen. En Van Herreweghe verstrekt uitleg, uitgebreid en verhelderend. Maar wie ligt wakker van deze randverschijnselen? De lezer? De recensent? De criticus? De collega-bibliothecaris? Wie is zo prettig gestoord dat hij te weten wil komen welke zwammensoort in boeken huist? Büch? Ja. Van Herreweghe, ja zeker? Wie nog?

Een nevenaspect van de bibliofilie is de bibliomanie of het stelen van boeken. In Een stamboek doet Patrick Modiano het verhaal van het stelen van boeken bij particulieren of uit bibliotheken.

Een bijzondere vorm van bibliomanie betreft koprofagie en urolagnia. Het beschijten en bepissen van boeken is een gangbare methode in bepaalde regimes en doet zich voor ten aanzien van klassenvijandige of reactionaire boekwerken. Tijdens de Culturele Revolutie in China in de jaren zestig werd de methode wel eens toegepast. Het urineren op nazistische geschriften werd in de junidagen van 1945 in Duitsland een aantal keren gerapporteerd. Büch rekent deze voorvallen echter tot de bijzondere psychopathologie.

Bibliofagie is de ergste straf die een boekenmens kan ondergaan. Bibliofagie wordt wel gedefinieerd als “de straf waarbij de auteur van een religieus of politiek verderfelijk geacht boek gedwongen wordt zijn eigen publicatie op te eten, hetgeen vaak de dood tot gevolg heeft”. In zijn opstel Funny Ha-Ha and Funny Peculiar gewaagt Gerrit Komrij van het geval Ernst Toller. Deze toneelauteur werd door de nazi’s verplicht om in gevangenschap één van zijn anti-naziboeken tot de laatste letter op te eten. Tot de bibliofagie worden ook die personen gerekend die echt genieten van een hapklare brok papier.

Bibliolatrie is dan weer “een zodanige voorkeur voor een boek, meestal een religieus of politiek standaardwerk, dat daarnaast geen andere boeken - in ieder geval geen boeken die dat standaardwerk tegenspreken of ter discussie stellen - geduld worden.” Bibliolatrie leidt dan ook tot bibliolythie, de vernietiging van andere boeken en de vervolging van de auteurs daarvan. Een voorbeeld van bibliolatrie ten aanzien van de koran is het vonnis van ayatollah Khomeiny tegen Salman Rushdie, de auteur van De duivelsverzen (1988).

Bibliolythie of biblioklastie is de “zucht tot boekvernietiging buiten de officiële censuur om, betrekking hebbend op staatsgevaarlijk of godsdienstvijandig geachte geschriften.” Gewoonlijk resulteert bibliolythie in georganiseerde boekverbrandingen, zoals in 1933 in nazi-Duitsland, gecombineerd met vervolging en berechting of executie van de auteur.

3.
Het is duidelijk dat Van Herreweghe geobsedeerd is door de bibliofilie en haar nevenaspecten. In zijn tweede brief raast hij verder door over de bibliofilie “en verwante aangelegenheden”. Hij citeert uit Borges’ De muur en de boeken en Het congres.

Ook Fahrenheit 451 van Ray Bradbury kruist het pad van onderzoeker Jan Van Herreweghe. 451° is de ontbrandingstemperatuur van papier, de materie waaruit boeken bestaan. In dit sciencefictionverhaal verbannen de autoriteiten alle boeken, zogezegd om twijfel, onrust of tweedracht in de kiem te smoren. Maar eigenlijk gaat het om een grootschalige hersenspoeling van de bevolking. De brandweerkorpsen rukken niet meer uit om branden te blussen, wel om illegale boekenverzamelingen op te sporen en te verbranden. Waarom? “Daarom! Een boek is een geladen geweer in het huis van je buurman. Verbrand het. Haal de kogels uit het wapen. Sla een bres in de menselijke geest. Wie weet wie niet het doelwit zou kunnen worden van een belezen mens!”

Een verschijnsel in de rand van de bibliofilie die Van Herreweghe nog niet besprak is de bibliotherapie. De verzamelnaam voor allerlei vormen van creatieve therapie waarbij teksten een rol spelen bij de behandeling van psychische of psychosomatische klachten. Bibliotherapie is een interactief proces d.w.z. een proces van wederzijdse beïnvloeding, een dynamische wisselwerking tussen de persoonlijkheid van de lezer en de literatuur die rijk is aan verbeeldingskracht. Zowel individuele als groepsbibliotherapie is mogelijk. Het toepassen van bibliotherapie moet uiteindelijk resulteren in een verbeterd zelfvertrouwen van de patiënt; het helpen doorgronden van de drijfveren van mensen in een gegeven situatie (inclusief de eigen situatie van de patiënt); assimilatie van aangepaste psychologische en sociale waarden zowel in karakter als in gedrag van de deelnemers; een verbeterde en meer spontane dialoog met de hulpverleners.

Terecht merkt de auteur op dat hij als bibliothecaris heeft ervaren dat bibliotherapie vooral door ouders wordt toegepast om hun kinderen doorheen het verdriet te helpen bij het overlijden van een (groot)ouder, de dood van een broer of zus of om het genezingsproces van een ziekte begrijpbaar te maken. Ook het verwerken van een verkeersongeval, angstsyndromen of een traumatisch voorval op school (aanhoudende pesterijen) kunnen bij middel van boeken enig soelaas bieden. Voor volwassenen zou ik veeleer kiezen voor de poëzie.
Ik vraag mij af of er voor de auteur geen therapie bestaat om van boeken te genezen.

Van Herreweghe verheelt het niet dat de boekendood, het weze een dood door boeken, of een dood met een boek in de handen hem bijzonder fascineert. Voor hem schuilt hierin een zekere heroïek, een daad van heldhaftigheid, een vermetele escapade van een jongensachtige baldadigheid.

4.
Klaas Huizing schrijft terecht: “De bibliomanie is de bijzit van de getrouwde boekengek.” Ik noem het een manie met een belachelijke én een gevaarlijke kant.
Wanneer de auteur “uit de biecht” spreekt, is hij uitermate cynisch. Misschien zou dit gevoel meer mogen overheersen in zijn essay. Wanneer hij zijn vrouw meedeelt dat hij op onderzoek wil uitgaan over het “bestaan” van “Verzonnen Bibliotheken” of “Fictieve Boekenkasten”, blijkt zij uitermate geïnteresseerd. Hij bekent oormoedig: “Nooit eerder bleek zij zo geboeid door dit exuberant aspect van bibliofilie. Ik ben getrouwd met een laconieke, cynische en hardvochtige vrouw. En zeggen dat ook zij in een echte bibliotheek werkt!”
Hij overdondert haar met de Stem uit een volk van wilden van de Amerikaanse schrijfster Bette Pesetsky waarin een freelance ghostwriter op bestelling boeken schrijft. Dat levert haar na een tijd een veelzijdig oeuvre op, gaande van romans en autobiografieën tot wetenschappelijke verhandelingen. Weliswaar is haar oeuvre onzichtbaar, vermits de cover van die boeken steeds een andere naam draagt. Voor het publiek blijft zij dus anoniem. Maar op een slinkse wijze weet ze het telkens weer zo te regelen dat ze in elk boek haar moeder en haar tante ten tonele voert. Als een soort eigendomskenmerk.
Wanneer de freelance ghostwriter echter verneemt dat één van haar boeken die zij schreef in opdracht van Dr Quayle, in de running is voor de Nobelprijs, besluit ze dit toonbeeld van mannelijke bluf te chanteren. Op een bepaald moment zoekt de spookschrijfster haar psychiater op en bekent dat ze in staat is om een misdaad te plegen.

Van Herreweghe wijdt zijn vrouw in Die geheime Bibliothek in, een verhaal van nauwelijks twee bladzijden, waarin de Duitse auteur Günter Kunert vertelt over een bibliotheek die bestaat uit niet uitgegeven boeken. Bovendien zijn het absolute meesterwerken. Op een gegeven ogenblik komt de bezoeker tot de vaststelling dat hij niet meer alleen is in zijn eigen bibliotheek. Hij slaat in paniek.
Van Herreweghe noemt nog meer voorbeelden op van “onbestaande” bibliotheken. Als bibliothecaris ervaart hij hoe belangrijk het is dat hij zich kan terugtrekken in zijn eigen zichtbare en tastbare bibliotheek

5.
Eén van de kenmerken van een bibliomaan is het feit dat hij quasi zonder overleg koopt en dat er van keuze soms zo goed als geen sprake is. Bibliomanen vindt men zowel onder de kopers van zeldzame boeken (die dan gekocht worden omwille van hun zeldzaamheid) als onder kopers van het gewone boek.
Van Herreweghe kent meerdere personen die over een bibliotheek beschikken die nijd en afgunst opwekt. Collecties van vijfduizend en meer boeken. Voor de Harelbeekse bibliothecaris is het afbakenen en beheersen van het verzamelgebied is de enige wijze waarop het egocentrische karakter van het verzamelen in overeenstemming gebracht kan worden met het sociale verschijnsel dat literatuur nu eenmaal is en moet zijn. Een nieuw boek betekent in de collectie van de bibliomaan een nieuwe bijdrage aan die sociale functie.
Ook nu weer blijft Van Herreweghe voorbeelden spuwen van boekendood en bibliogafie. De auteur is effenaf bezeten door het onderwerp dat hij opsmukt - of moet ik schrijven: aandikt? - met talloze voorbeelden. Dit is zijn manier om de lezer boven water te houden. Of hij hierin slaagt, is een dubbeltje op zijn kant: enerzijds zal hij de “obsédés” een overweldigend plezier doen (een boost bezorgen of een erectie opwekken) en anderzijds zal hij de gewone lezer - hij of zij die ordinair een boek leest - afschrikken door het superflu en de reflux van informatie.

Het essay leidt tot onverwachte uitwassen. Buitensporigheden en fantasma's. Van Herreweghe is zo verdiept in zijn bezigheid dat hij zich niet meer bekommert om het incasseringsvermogen van zijn lezers. Ik stel vast dat hij zich opboeit en - wat erger is - een deel van zijn lezers verliest. Lezers die afhaken omdat zij op hun honger worden gelaten: “Komt er nog iets anders dan het opnieuw aandraven met voorbeelden uit boeken en andere bronnen? Waar blijven de nieuwe items, de wauws, de surprises?

De talrijke voorbeelden zorgen voor een indigestie. Wat begonnen was als de smaak van zachtzoete drop, wekt op den duur enige walging op.

En ineens - joepie! - vindt de bibliothecaris zijn zin voor realiteit en initiatief weer. Zo heb ik hem jaren geleden leren kennen: een bezige bij zonder zittend gat, altijd aan het gonzen, aan het bevruchten: hij organiseerde Harelbeke vanuit zijn bibliotheek en speelde zelfs mee in een kazoo-ensemble. Toen stak hij zijn neus niet zo diep in de boeken dat hij alleen de geur onthield en de schizofrene wereld achter het boek.
Vandaag wil hij een festival organiseren naar het voorbeeld van het Amerikaanse Edible Books Festival. Hij zal daartoe alle collega’s via een nieuwsbrief of mail op de hoogte brengen.

6.
Tot mijn verbazing lees ik dat hij het “nodiger vindt de mensen te bestuderen dan de boeken." Voldoet dit essay aan deze gedachte? Of interpreteert hij de uitspraak van François La Rochefoucauld op een (dan wel erg) eigen wijze?

Op zijn bizarre reis door Boekenland, Bookanje, Boekanistan, Liberië, Libraritanië en Bibliothekastenije is de hoofdstad Bibliophilia de meest merkwaardige plek die hij heeft bezocht. De stad heeft een statuut van Vrijstaat. De boeken zijn er koning, de verzamelaars keizer, de schrijvers lakeien van het woord, de lezers ordinaire onderdanen. Verder is de stad bevolkt met een amalgaam van mensen die op een of andere manier iets met het boek te maken hebben. En dan is er nog de zonderlinge figuur van een bibliothecaris die in Bibliophilia ronddoolt en daar het grootste genoegen aan beleeft. Dit is een eerlijke bekentenis, dit is - wat men noemt - zich outen zonder schroom en vrees. En meteen geeft hij aan waarin hij zich verder zal verdiepen: “In mijn vorige brieven gaf ik reeds uiting aan een aantal fenomenen: vernieling door brand, doelbewuste vernielingen door oorlogsomstandigheden, ongedierte dat het papier aantast enz. De geschiedenis in het algemeen en de geschiedenis van het boekwezen in het bijzonder, leert ons dat de mens nooit uit zijn fouten heeft geleerd. Van oudsher hebben tirannen en dictators, fascisten, politici, geestelijke en wereldlijke leiders... zich niet onbetuigd gelaten om het vuur aan de lont te steken om kwaadaardige geschriften in vlammen te laten opgaan. Boekverbranding is een door machthebbers ingevoerd ritueel dat perfect inspeelt op de primaire behoeften en onlusten van de mens. Het is koelbloedig gestileerde woede.”
Hier moest de essayist Van Herreweghe stoppen. Dat was een mooi sluitstuk. Wat niet wil zeggen dat hij hier de boeken dicht moet doen, maar wel dat hij met nieuwe dingen op de proppen moet komen. En wat volgt? Nieuwe boekverbrandingen die - inderdaad - appelleren aan botte en primitieve emoties, onderliggende xenofobie, atavistische verlangens en de behoefte aan een uitlaat voor sociale en economische onlusten door het scheppen van zondebokken en hun creaties: de boeken.

7.
In de vijfentwintigste zang van het eerste deel - de hel - van De Goddelijke Komedie van Dante Alighieri staat een merkwaardige passage. Ik citeer: “Zo stijgt er door ’t papier, aleer de hitte/het vlammen doet, een donkere kleur naar boven/(schoon nog geen zwart) terwijl dan ’t wit verdoezelt.”

Tussen het witte blad en de zwarte letters bevindt zich dus een tussengebied, een moment, een plek, een kleur die immer veranderlijk is. In dat intertekstueel tussenvlak moeten schrijvers en lezers verlichting kunnen vinden, net voor de betekenis van de woorden in vlammen opgaat. Ik ben het hier volkomen mee eens.

Wat een “verademing” - al vrees ik dat de lezer weer ritsen voorbeelden zal moeten verorberen - wanneer onze Harelbeekse bibliothecaris verklaart dat hij “inmiddels alweer een aantal andere bijzondere eigenaardigheden in verband met boeken op het spoor is gekomen” en dat hij “nog een aantal vondsten gedaan heeft in verband met eerder besproken thema’s.”
En de lezer wordt niet ontgoocheld: “In zijn standaardwerk The Anatomy of Bibliomania wijdt Holbrook Jackson enkele bladzijden aan een zeer bizarre vorm van bibliomanie, met name het veroveren van een boek dat gebonden is in mensenhuid. In vergelijking met dierenhuiden zou het looien van een mensenhuid geen specifieke problemen opleveren voor de vakman. Het enige ongemak dat vermeld wordt, betreft het verwijderen van de haarstoppels.”

Of het een gewoonte werd om mensenhuid te gebruiken als materiaal om boeken in te binden, blijft een duister verhaal. In theorie mag de mogelijkheid dan wel bestaan, veel van de overgeleverde verhalen berusten op verzinsels en moeten tot het rijk van de boekenmythologie worden gerekend. Ed Schilders wijdt er in zijn boek Vergeten boeken: literaire curiosa en rariora, boekenvrienden en bibliomanen een mooi hoofdstuk aan.

8.
De vrouw van Jan Van Herreweghe - een lieve dame, schroomvallig, gereserveerd, voorzichtig - koestert een grote bewondering voor de Franse schrijver Joseph Joubert (1754-1824). Joubert schreef weinig en publiceerde niets tijdens zijn leven. Het enige wat hij deed was zijn gedachten voor zichzelf neerpennen. Zijn aantekeningen waren vooral reflecties over uiteenlopende zaken zoals de natuur van het menselijk wezen, het literaire bedrijf enz. Ook zijn bibliotheek was een unicum. Joubert bewaarde alleen maar boeken waarvan hij hield. In dat kleine aanbod distilleerde hij dan nog eens de bladzijden die hem het meest dierbaar waren. De nog resterende pagina’s scheurde hij uit de boeken en smeet ze in het vuur.

De Vlaamse schrijver Dimitri Verhulst schreef in 2005 een bijzonder geestig verhaal over bibliokleptomanie. In zijn eigengereide schrijfstijl ironiseert hij in zijn verhaal Boekendiefstal is een zegen voor de middenstand het vak van boekendief.

En onze bibliothecaris heeft zijn huiswerk met uiterste toewijding verricht: hij vond een geval van péladanomanie. Deze terminologie duidt op een overtreffende trap van bibliofilie. Voor een goed begrip: het woord staat in geen enkel woordenboek maar bestaat dus wel degelijk. Deze “ziekte” overvalt een zekere Bo Van Dorselaer, het hoofdpersonage van de roman De veilingmeester van Walter van den Broeck, een ware bibliothriller voor verzamelaars en boekenliefhebbers.
De jonge veilingmeester Bo Van Dorselaer moet het volledige interieur van een Brussels huis veilen. Bij het inventariseren van de inboedel treft hij in een verborgen nis een kast aan met 250 exemplaren van hetzelfde boek, met name De troonopvolgster van Walda Van den Brogel. Hij raakt gefascineerd, beter: geobsedeerd, door het boek en wil koste wat het wil de overige exemplaren in handen krijgen. Aanvankelijk weet hij snel een aantal exemplaren te vinden, maar gaandeweg zijn zoektocht stuit hij op een mysterieuze concurrent die de prijs van de laatst overgebleven exemplaren de hoogte injaagt.
Veilingmeester Albert Van Orshaeghen, de schoonvader van Bo Van Dorselaer, zegt: “Geen grotere kleptomanen dan bibliofielen.” Dat kan tellen!

De verzamelwoede van Van Dorselaer benoemt Van den Broeck met de terminologie péladanomanie, een overtreffende trap van bibliofilie. De bibliofilie is al een beladen woord, wat moet péladanomanie dan wel niet zijn? Na enig onderzoek kwam Van Herreweghe te weten dat péladanomanie een pathologische verzamelwoede is van boeken en parafernalia, en dit met betrekking tot de Péladan-dynastie en dan nog meer specifiek met betrekking tot Joséphin Péladan.
Joséphin Péladan werd op 28 maart 1858 geboren te Lyon als Joseph-Aymé Péladan. Hij was schrijver en profileerde zich als Rozenkruiser. Op jonge leeftijd kiest hij voor het pseudoniem Sâr Merodak Péladan, refererend aan Marduk, de Babylonische oppergod.
De lijst van zijn romans is indrukwekkend. Joséphin Péladan gebruikte doelbewust een moeilijke taal. Enerzijds koketteerde hij met zijn eruditie, anderzijds speelde hij een spel met neologismen. Dit moeilijk taalgebruik is er mede de oorzaak van dat zijn boeken nauwelijks vertaald werden. Hij overleed te Neuilly-sur-Seine op 27 juni 1918 ten gevolge van een vergiftigingsdood.
Eén van zijn biografen, René-Louis Doyon, maakte destijds een inventaris van het Péladanarchief in de Bibliothèque de l’Arsenal te Parijs. Hij trof er 445 onuitgegeven manuscripten, 820 documenten en 26.881 beschreven vellen papier aan.
De Péladancultus ontstond pas na zijn dood en leverde meer verzamelaars dan lezers op. Péladanverzamelaars houden er een privé-museum op na waarbij ze bepaalde titels in alle verschillende edities en op alle verschillende soorten papier verzamelen. Op veilingen worden deze werken en alle bijhorende persoonlijke bezittingen van de schrijver verhandeld voor prijzen die buiten het bereik liggen van de gewone lezer. Typisch is ook dat de boeken van Péladan slechts in een beperkte oplage werden gedrukt. Men spreekt van 300 tot 350 exemplaren. Door die beperkte oplage creëert de verzamelaar zijn eigen schaarste en drijft hij met die schaarste de prijs van de nog resterende exemplaren op.

9.
Van Herreweghe krijgt er maar niet genoeg van: hij brengt nog eens zes (rand)gevallen van bibliofagie aan. De lezer wordt letterlijk bedolven onder de ziekten die van ver en dichterbij iets met boeken te maken hebben.
Neen, ik gooi dit essay niet uit de (uitgevers)markt, helemaal niet, maar ik benadruk nog maar eens dat specialismen ook een speciale en dus heel enge doelgroep aanspreken en/of beroeren.

Verzonnen bibliotheken? Wat de lezer interesseert is de functie van de verzonnen bibliotheek. Ik kom het niet te weten. De correspondentie tussen Van Herreweghe en zijn vriend André vertoont bizarre trekjes. De eerste vraagt zich dan ook terecht af: “In welk stadium van de verslaving ben ik beland?” Hij vindt troost in het feit dat hij zijn “boekengekte met de andere kan delen.” Ik hoop dat beiden hun briefwisseling kunnen delen met nog een paar verslaafden. Indien Van Herreweghe dit kan bewijzen, kan hij misschien een uitgever enthousiasmeren. “Wie is uw doelgroep, mijnheer? Hoeveel exemplaren kunt u zelf afnemen? Tegen kostprijs.” Maar ik heb mijn twijfels. Is het boek niet goed genoeg? Heel zeker, het is goed geschreven, sterk gedocumenteerd, met af en toe verrassende oprispingen en ongekende nieuwtjes, maar het sleept zich te lang over een zelfde draagvlak naar het einde. En Van Herreweghe besefte dit en laste heel wat verhaaltjes in uit evenveel boeken om zo de interesse gaande te houden.
10.
In zijn vijfde lezing omtrent de bibliofilie wordt het mij echt te veel, maar ja, ik ben nu eenmaal niet verslaafd en ik ben nu eenmaal niet geïnteresseerd in boekenziekten. (Ook in andere niet.) En wij delen ook niet dezelfde slechte gewoonten. Ik herlees wel eens een boek. Hij heeft er een absolute hekel aan. Omdat vrienden hem telkens weer op De naam van de roos van Umberto Eco wezen, maakte Van Herreweghe een uitzondering.
Het boek verscheen voor het eerst in Italië, in 1980, onder de titel Il nome della Rosa. Het boek werd vervolgens in 1986 succesvol verfilmd door de Franse regisseur Jean-Jacques Annaud.
De roman speelt zich af in de middeleeuwen. Het boek neemt de vorm aan van een misdaadroman, gesitueerd binnen de muren van een benedictijnenabdij.

Van Herreweghe vertelt het gehele verhaal dag op dag. De naam van de roos is zonder enige twijfel een prachtig boek. In de aanloop naar het eigenlijke verhaal schetst Umberto Eco in Natuurlijk een manuscript de setting waarin het boek zich afspeelt. Op een bepaald moment heeft hij het over een niet nader bij titel genoemd “mooi boekje” van een zekere Abbé de Bucquoy, waarin deze schrijft over zijn visioenen van nog niet geschreven boeken. Dit komt aardig in de buurt van hetgeen Van Herreweghe reeds eerder schreef over “Verzonnen boeken”.
Eco formuleert ook een aantal zienswijzen, zoals: “De bibliotheek is een getuigenis van de waarheid en van de dwaling” of ““De bibliotheek is een groot labyrint, teken van het labyrint van de wereld.”

Wat het boek voor Van Herreweghe zo interessant maakt is het feit dat het vier aspecten van bibliofilie verenigt die hij reeds eerder ter sprake bracht, met name het gegeven van de geheime bibliotheek, de verbeelding van de verzonnen bibliotheek en de passages met betrekking tot bibliofagie en boekverbranding.

11.
Vandaag lopen er op deze aardkloot heel wat boekenfreaks rond met een boekenkast/bibliotheek die meerdere duizenden volumes bevat. Van al die boekengekken zijn er twee verzamelaars die Van Herreweghe zeer nauw aan het hart liggen, met wie hij veel verwantschap voelt, en wel om de eenvoudige reden dat zij behalve de bezetenheid om boeken te bezitten ook nog eens schrijver zijn van een schitterend oeuvre dat alles te maken heeft met boeken bezitten, boeken verzamelen, boeken lezen en het beleven van kunst. Hun namen: Alberto Manguel en Gerrit Komrij.

Dat de Harelbeekse bibliothecaris een boekenfundamentalist is, is algemeen bekend, tot in Spanje en Frankrijk, bij Belgen die daar overleven. Hij schrijft: “De realiteit toont bijzonderheden onder het mom van algemeenheden. Literatuur doet het omgekeerde. Zelfs het slechtst geschreven gedicht kan troost bieden, hoop geven, een openbaring zijn. Zo denk ik er over. Ik zou soms in een muizenhol kruipen omwille van hetgeen mensen elkaar kunnen aandoen, omwille van mijn onvrede met de wereld, omwille van mijn machteloosheid om iets aan de situatie te veranderen, omwille van en omwille van... en dan zoek ik een gezellige plek op in huis, ik nestel mij in mijn cocon, ik trek de stekker van de telefoon uit de muur, ik sluit mij af van de buitenwereld... en lees.” Dit is heerlijke taal, woorden die je raken, die je doen verder lezen, die van alle eruditie zijn ontdaan, taal die een boek dik nazinderen, die mij de kracht geven om door Zot van boeken te laveren.

In het voorwoord tot zijn boek De bibliotheek bij nacht: de liefde voor boeken en de kunst van het verzamelen (2007) schrijft Alberto Manguel: “Ondanks wij alle informatie maar blijven opslaan die ons bereikt, - pijnlijk vastberaden als we zijn om de wereld een schijn van betekenis en orde te geven, - beseffen wij maar al te goed dat alle pogingen daartoe gedoemd zijn om te mislukken. Waarom doen we het dan toch? Deze vraag zal wel voor altijd onbeantwoord blijven, maar niettemin vind ik het de moeite waard om de queeste te ondernemen.” Hij wil vooral een verslag maken van zijn verwondering voor het verschijnsel “bibliotheek”. De bibliotheek is voor hem een mythe, een ordening, een ruimte, een macht, een schaduw, een vorm, een toevalsfactor, een werkplaats, een geest, een eiland, een middel tot overleven, om niet te vergeten, de bibliotheek is een fantasie, een identiteit, een thuis. Een mooie résumé van wat de bibliotheek is. Aan veel uitweiding hierover hebben de “ordinaire” lezers geen nood, geen behoefte.

Conclusie? Alberto Manguel is er zich van bewust dat de toevloed van informatiedragers, naast het boek, niet te stuiten is. Het world wide web is daarbij een niet meer te negeren speler in het informatieveld.

Waarnaar is Jan Van Herreweghe en zijn vele collega’s-boekenverzamelaars op zoek? Manguel: “Naar troost, misschien. Misschien troost.”

Met Gerrit Komrij maakte hij persoonlijk kennis in de nacht van vrijdag 19 oktober op zaterdag 20 oktober 2007 en dit na het literair festival Letterkoorts dat hij in Harelbeke organiseerde.
Komrij schreef verschillende stukken waarin hij zijn liefde voor de boeken betuigt. In 1986 verscheen Verzonken boeken. In het opstel Bibliofilie schrijft hij: “Als ik een boek zie ben ik verloren.” Dat overkomt Van Herreweghe ook. Komrij zegt het op de kop: “De bibliofiel (Van Herreweghe) wordt door velen beschouwd als een fijnproever, een liefhebber van mooie dingen die met zorg een uitgelezen verzameling bijeenbrengt. Niets is minder waar. De bibliofiel (Van Herreweghe) is een veelvraat, een slokop, een ordinaire opstapelaar. Boeken zijn voor hem geen doel, maar een middel. Een middel om zich, in een mantel van beschaving, te gedragen als een wilde die met pijl en boog door het oerwoud rent om alles hitsig neer te leggen wat hem voor de voeten loopt. Zodra zijn prooi terneerligt steekt hij alweer, met atavistische drift, zijn neusvleugels in de richting van ander wild. De bibliofiel (Van Herreweghe) staat nog ’t dichtst bij Tarzan van de apen.
Als hij na lang speuren een vurig gewenst boek heeft gevonden en bijgezet in zijn trofeeënkast, verliest hij er prompt alle interesse in. Hij is al op zoek naar een ander boek. Zolang de bibliofiel (Van Herreweghe) leeft, blijft zijn buit dood liggen, als een gehoorzame hond. Pas na de dood van de jager zelf komt de hond weer tot leven. Wee het boek dat in de handen van een bibliofiel valt! Het blijft dood zolang zijn baas leeft. Alleen bij het overlijden van bibliofielen vinden boeken baat.
De bibliofiel (Van Herreweghe) is een verachtelijk wezen, hij is ernstig ziek. Ik weet het. Maar wat doe je eraan? Gouden appels, snijmessen noch fakkels konden hem genezen. Alleen de dood geneest hij van de kwaal. De dood is zowel voor het boek als voor de verzamelaar (Van Herreweghe) een welkome gast.”

De conclusie is toch duidelijk: “Het verlangen naar Vele Boeken valt nauwelijks aan te leren, het zit in je. Wie de begeerte niet al van jongsaf koestert, zal er nooit iets van begrijpen.”

13.
Wat mij opvalt, - en meer dan mij lief is, - is de linke wijze waarop Jan Van Herreweghe zijn lezers confronteert met zijn opsplitsing in twee categorieën: de geïnteresseerden en de niet-geïnteresseerden. Ik vrees dat de tweede groep veel groter is. Deze schrik heeft alles te maken met de omschrijving van zijn doelgroep. Het wordt een delicate opdracht een essay te schrijven voor de (weinige) geïnteresseerden en te hopen dat het zal worden gelezen door (vele) niet-geïnteresseerden. Is dit een uitgeversbedenking of gewoon een vaststelling van een fenomeen dat ook mij al zo vaak is overkomen?

Van Herreweghe eindigt het essay (waar nog een paar brieven ontbreken) met de verklaring van enkele begrippen. Nodig en heel praktisch. Wat is bibliofagie, bibliofilie, bibliofobie, bibliognosie, bibliografie, biblioklastie, bibliokleptomanie, bibliolatrie, bibliologie, bibliolythie, bibliomanie, bibliometrie, bibliopathie, biblioseksulaliteit, bibliotaaf, bibliothecaris, bibliotheek, bibliotherapie en péladanomanie?

Jan Van Herreweghe is een gepassioneerde boekenverslinder. Een definitie die zo dicht bij passionele moord staat of moord uit passie voor boeken. Letterlijk? Wat een triviale gedachte! Maar figuurlijk? Zeker!
Zoals de meeste van onze attitudes is ook deze “afwijking” ontstaan uit frustratie. Na een herexamen Nederlands op zeventienjarige leeftijd, werd hij in de daaropvolgende grote verlofperiode verplicht om vijf boeken uit de Nederlandse literatuur te lezen, deze samen te vatten en te becommentariëren. De tot dan toe rabiate boekenhater Jan Van Herreweghe raakt geboeid door één boek, dat van dan af zijn leven overhoop gooit. Hij verzeilt in een leeswoede, leest tot op de dag van vandaag 120 à 150 boeken per jaar, studeert aanvankelijk boekhouden, vervolgens bibliotheekwetenschappen en wordt dan bibliothecaris in een openbare bibliotheek in Vlaanderen.

Maar het herexamen Nederlands heeft hem niet alleen tot een verslaafde boekenlezer gemaakt, maar hij wil ook - in de jaren na juni 1976 - aantonen dat “kunnen schrijven” en “zijn gedachten ordenen” weinig te maken heeft met slagen of niet slagen voor een proef. Hij heeft reeds eeuwen gelijk en toch wil hij steeds zijn gelijk halen. Toen hij eind 2004 een boekenfanaat ontmoette die hem introduceerde in de wereld van de bibliofilie, kreeg hij inzicht in zijn ziekte. “Er zijn slechts drie middelen om de ziekte enigszins te lijf te gaan: er over lezen, er over schrijven en… het huis verbouwen.”

14.
Dit essay heeft mij bekoord, verleid, verveeld, verrast, soms leek het wel niet voor mij geschreven, bevreemd, de auteur ervan in vraag gesteld, bij momenten boeiend, sterk onderbouwd, met soms een boek te veel aan informatie, ik heb het essay gesmaakt, partikels uitgespuwd, soms naar een schaft gevraagd, tot het einde uitgelezen.
Het heeft zijn plaats in elke bibliotheek verdiend, zowel hier bij ons als in Nederland. In welke vorm? Dit is niet belangrijk voor dergelijk werk.


Thierry Deleu

Jan Van Herreweghe, Zot van boeken, in voorbereiding.

Geen opmerkingen: